2010-07-24-Parool-p1

2010-07-24-Parool-p28

2010-07-24-Parool-p29

Het Parool 2010-07-10.

Tenslotte. Wiliem Breuker 1944-2010.

Enfant terrible van de Nederlandse muziek.

Door Maartje den Breejen.

Samen met Han Bennink en Misha Mengelberg geldt componist, rietblazer en bandleider Willem Breuker als de aartsvader van de avant-gardistische New Dutch Swing-beweging, die bij wijze van spreken de klompendans met ingewikkelde jazzharmoniëen mengden. Maar als je aan Breuker zelf vroeg wat voor soort muziek hij maakte, antwoordde hij: “Mijn muziek heeft geen naam. Het is mensenmuziek. Het is voor iedereen, voor jong en oud. Zo heb ik het altijd gewild.”

Zijn brede muzikale smaak en belangstelling is terug te vinden in zijn indrukwekkende fonotheek, op de tweede verdieping van zijn herenhuis in Amsterdam-Oost. De wandkasten staan tot de nok toe vol met grammofoonplaten, meer dan zevenduizend, geordend op binnenkomst, compleet met een kaartsysteem. Kurt Weill, Spike Jones, Tommy Dorsey, Eartha Kitt, Olivier Messiaen en wel dertig verschillende uitvoeringen van de ‘Rhapsody in blue’ van George Gershwin delen een plank. Niet alleen de mooie uitvoeringen, maar ook de slechte. “Ik mag graag bespeuren dat ergens een concept achter zit, het liefst iets origineels en afwijkends. Dan mag het verder best saai zijn,” zei Breuker in een interview met de Volkskrant.

Aan goede smaak had Breuker geen boodschap. Toen hij een keer werd beticht van een slechte smaak, zei hij: “Dat is precies wat ik wil laten zien: mijn slechte smaak. Je komt er niet in de wereld met je goede smaak. Denken jullie dat jullie weten wat kunst is? Ik vind mijn eigen kunst uit.”

Willem Breuker groeide op aan de Zeeburgerdijk, als kind van ouders die elkaar hadden ontmoet bij het socialistische koor. In het boek ‘New Dutch Swing’ dat Kevin Whitehead schreef over de opkomst van de specifiek Nederlandse improjazz in de jaren zestig, omschrijft Breuker zijn muzikale vorming in zijn jeugd. “Een fanfarekorps met kleine fluiten en trommels repeteerde in een zaal aan de overkant van de straat. En één keer in de week ging er een draaiorgel door de straat, net zoals de visboer; die had een een soort yell; je wist niet wat hij riep, maar het had een zeer speciale muzikale invloed op mij. En er waren buren die altijd ruzie hadden, en naar elkaar schreeuwden. Dat was ook muziek voor mij.”

Toen Breuker tien jaar was, hoorde hij saxofonist Piet Noordijk op de radio. Hij besloot daarop met een blokfluit muzieklessen te nemen en dat hij componist zou worden. Toen hij vijftien jaar oud was, zag hij een advertentie van de harmonie van Tuindorp-Oostzaan, die een basklarinettist zocht. Breuker was niet zozeer geïnteresseerd in de fanfare, maar wel in het feit dat hij een basklarinet tot zijn beschikking kreeg, die hij mee naar huis mocht nemen om de stukken te repeteren. Repeteren deed hij niet, hij speelde zijn eigen muziek. In de vakanties en op feestdagen trok de fanfare er in uniform op uit. Maar omdat het bijna onmogelijk was de basklarinet al marcherend te bespelen, kreeg Breuker van de fanfare ook een tenorsaxofoon. Het kon niet op.

Tot het jaar 1966. Breuker componeerde en speelde al zijn eigen stukken, waarbij hij inspiratie putte uit bijvoorbeeld klassieke muziek en de liedjes van Johnny Jordaan. Hij trok daarmee op concoursen en festivals in binnen- en buitenland de aandacht. In 1966 trad hij op het jazzconcours van Loosdrecht met 24 blazers aan om daar het experimentele stuk ‘Litanie voor de 14e juni 1966’ te spelen. De muzikanten toeterden en declameerden krantenartikelen naar aanleiding van confrontaties tussen de politie en de provo’s. “Het was in zo’n botenloods,” herinnerde Breuker zich jaren later in een gesprek met Trouw, “met zogenaamde swingmuziek en cocktailvolk van het type Pim Jacobs. Vanaf dat moment wist iedereen wie ik was: het enfant terrible van de Nederlandse muziek.” Het concert haalde het nieuws – men sprak er schande van – dat ook de leiding van de harmonie in Tuindorp Oostzaan bereikte. De volgende dag stonden drie leden van de fanfare bij Breuker voor de deur om de basklarinet en tenorsaxofoon weer mee te nemen. Hij hoefde niet meer te komen.

Nu was Breuker de fanfare ook wel ontgroeid. Hij wilde naar het conservatorium, maar werd daar afgewezen met de opmerking dat hij geen enkel talent voor muziek had. Breuker besloot onderwijzer te worden, bezocht in de avonduren de kweekschool, maar had het aI veel te druk met optredens, waarmee hij zichzelf uitstekend kon bedruipen. Op een jazzconcours in Den Haag wekte hij de nieuwsgierigheid op van jurylid pianist en componist Misha Mengelberg.

In 1967 richtte Breuker met Mengelberg en drummer Han Bennink de Instant Composers Pool (ICP) op, een vereniging van muzikanten die onder improviseren verstonden ‘ter plekke componeren’. Ze maakten muziektheater met een absurdistische en maatschappelijke boodschap. Legendarisch is Breukers ‘Lunchconcert voor drie Amsterdamse draaiorgels’, dat indertijd werd uitgevoerd op de Dam. Breuker was ook betrokken bij de oprichting van Louis Andriessens Orkest De Volharding, dat destijds een cultuurpolitieke agenda had. Zo wilde het orkest breken met de slaafse, hiërarchische structuur van de gevestigde orkesten. Breuker had een belangrijke stem in zowel het ICP als De Volharding, maar hij wilde minder politiek, en heer en meester zijn over de vervulling van zijn eigen muzikale idealen. In 1974 richtte hij zijn Willem Breuker Kollektief op. (In dat jaar staat hij overigens ook aan de wieg van het Bimhuis.) In dat Kollektief kreeg iedere musicus een gelijke plaats als solist en iedereen verdiende hetzelfde. Breuker schreef composities op het lijf van de orkestleden, waarbij hij ruimte – openliet voor improvisatie, maar niet voor geneuzel. Binnen tien jaar verwierf het orkest wereldfaam en ging het op tournees door Europa, Mexico, Amerika, Canada, Rusland en India.

Vorig jaar vierde het orkest, inmiddels meer dan veertig albums op het eigen label BVHaast verder, nog zijn 35-jarig bestaan, terwijl het een heftige periode achter de rug had. Eerst werd Breuker ernstig ziek, vervolgens hield hun jaarlijkse festival ‘Klap op de vuurpijl’ tussen Kerstmis en oud en nieuw op. Daarna verloor de groep zijn vaste subsidie. Maar in april van dit jaar besloot de Amsterdamse rechter dat het negatieve oordeel van het Fonds Podiumkunsten niet onderbouwd was. Terecht.

Met zijn tien musici zorgde Boy Edgar Prijswinnaar Breuker elk concert weer voor reuring, humor en bovenal voor een heerlijk soort ontregeling, waarbij de hele muziekgeschiedenis langs kwam van polka, smartlappen, jazz en klassiek en ook de onverstaanbare yell van de visboer. “Ik vind dat je alle dogma’s zoveel mogelijk moet zien te vermijden,” was een uitspraak van Breuker.

Dat is hem gelukt.