Foto Josje Janse

1974 From orchestra De Volharding: 4 windplayers of 11 musicians Bernard Hunnekink, Willem v. Manen, Willem Breuker, Bob Driessen. Photo Paul van Damme

In memoriam Willem van Manen

In 1972 heb ik mijn collega Willem van Manen voor het eerst ontmoet, bij de eerste repetities van het door Louis Andriessen opgerichte Orkest De Volharding op Andriessens werkzolder aan de Amsterdamse Keizersgracht.

Ook Willem Breuker, die toen al jaren werkte aan de realisering van zijn muzikaal-politieke idealen, maakte deel uit van die allereerste bezetting. Eind 1974 verliet Breuker de Volharding om een eigen ensemble te beginnen, dat grotendeels leek op de samenstelling van de Volharding. Van Manen en ik gingen met hem mee, echter zonder de Volharding te verlaten. Het nieuwe ensemble kreeg de naam Willem Breuker Kollektief, met Van Manen en ik van meet af aan als trombonekoppel.

Willem was een milde, vriendelijke man, met wie je even makkelijk kon discussiëren alle mogelijke soorten muziek als over maatschappelijke en politieke onderwerpen. Al gauw noemde Breuker hem ‘Babe’ (naar de bijnaam van Oliver Hardy), om verwarring tussen de beide Willems te voorkomen.

Dat Babe en ik deel bleven uitmaken van beide orkesten botste nog weleens, omdat de discipline in het Kollektief zeer verschilde van die in De Volharding. Ik voelde me aangetrokken door de resolute en theatrale Breukeriaanse methode, terwijl Van Manen meer voelde voor de muzikaal intellectuele benadering van Andriessen. Ondanks die verschillen konden we het op en achter het podium altijd goed met elkaar vinden.

Nadat het Kollektief een aantal theaterproducties op typisch Breukeriaanse wijze tot stand had gebracht, voelde ik langzaamaan de onvrede bij Babe toenemen. Oorspronkelijk had hij plezier in de anarchistische acts die Breuker door zijn muziek wist te vlechten, maar gaandeweg begon hij zich te ergeren aan de, in zijn ogen, platte humor en ironie.

Mijns inziens een misverstand, want met die humor en ironie wilde Breuker zijn muziek toegankelijk maken voor mensen die niet gewoon waren om naar serieuze muziek te luisteren. Mensen die wel in muziek geïnteresseerd waren, maar niet als vanzelfsprekend naar het Concertgebouw gingen.

Babe had een heel andere achtergrond dan Breuker en ik: hij kwam uit de gegoede stand in Amsterdam-Zuid, Breuker groeide op in een arbeidersmilieu op Amsterdamse Zeeburgerdijk en ik in een boerenstreek in Gelderland.

Uiteindelijk liepen Breukers en Van Manens ideeën te veel uiteen en in 1983 verliet hij het Kollektief om daarna zijn eigen succesvolle ensembles te beginnen, de Springband en Contraband.

Ik kwam Babe nog geregeld op straat tegen, want we woonden bij elkaar in de buurt. We mochten elkaar. We zeiden steeds weer dat het nu toch echt tijd werd eens samen een glaasje wijn te drinken. Het is er niet meer van gekomen. Helaas.

Bernard Hunnekink

1980 Willem & Bernard. Photo Paul van Damme

In memoriam Willem van Manen

I first met my colleague Willem van Manen in 1972, during the initial rehearsals of Orkest De Volharding, an orchestra founded by composer Louis Andriessen, in Andriessen’s attic studio on the Amsterdam Keizersgracht.

Willem Breuker, who had been trying to realize his own musical and political ideals for some years, was also a member of that very first line-up. At the end of 1974, Breuker left De Volharding to start his own ensemble, which largely resembled the De Volharding instrumentation. Van Manen and I joined him, without leaving De Volharding, though. The new ensemble was christened the Willem Breuker Kollektief, and Van Manen and I were the trombone twosome from the get-go.

Willem was a mild, friendly man, and it was just as easy to talk with him about all kinds of music with him as it was to discuss social and political issues. Breuker soon started calling him ‘Babe’ (mimicking Oliver Hardy’s nickname), to rule out any confusion between the two Willems.

The fact that Babe and I continued to remain members of both orchestras sometimes led to conflicts, since the Kollektief’s method of operation differed hugely from the De Volharding’s discipline. I felt more attracted to the resolute and theatrical Breuker method, whereas Van Manen was more at home with Andriessen’s intellectual musical approach. In spite of those differences, we got along really well, both on and off stage.

After a number of Kollektief musical theatre productions had been performed, in typical Breuker fashion, I felt a certain discontentment on Babe’s part was seeping in. Initially he had fun performing the anarchic acts with which Breuker interspersed his music, but gradually he became irritated by the crude humour and irony.

I think this was a misunderstanding, since Breuker was using this humour and irony to make his music more accessible for people who were not used to listen to serious music. He wanted to reach people who were interested in music, but were never wont to visit the Amsterdam Concertgebouw.

Babe came from a very different background than Breuker and I did: he was from upper middle class circles in the south of Amsterdam, Breuker grew up in the working class area of the Amsterdam Zeeburgerdijk and I came from a rural area in the province of Gelderland.

Eventually Breuker’s and Van Manen’s ideas diverged too much, and in 1983 the rift became too big. He left the Kollektief to start his own, successful ensembles.

I met Babe regularly on the street, since we lived in the same area of town. We liked each other a great deal. We said that it was high time to get together over a glass of wine. In the end, we never did. Too bad.

Bernard Hunnekink (translation: Herman te Loo)